Historicus doet vondsten in archief

Elias van der Plicht

Elias van der Plicht

 

Historicus Elias van de Plicht brengt in het kader van het historisch onderzoek van Ongekend Bijzonder alle vluchtelingengroepen in Nederland in kaart. Hoewel er veel onderzoek is gedaan naar de geschiedenis van immigratie, zou je kunnen zeggen dat een overzicht van de geschiedenis van vluchtelingen, eigenlijk niet bestaat.

 

Elias hoopt met dit onderzoek daar een bijdrage aan te kunnen leveren en houdt zich bezig met vragen als: wanneer kwamen welke groepen vluchtelingen naar Nederland? In welke steden vestigden ze zich? Wat was hun bijdrage aan die steden? Hij gaat daarbij op zoek naar bijzondere verhalen van bijzondere of juist hele gewone mensen. Daarvoor gaat hij ook de archieven in. “Het is niet altijd eenvoudig om daar de bijzondere, persoonlijke, verhalen boven tafel te krijgen. Daarvoor zijn de archieven misschien teveel bewaarplaatsen van documenten van overheidsinstellingen en organisaties”. Zijn onderzoek is nog niet afgerond maar toch heeft hij al mooie vondsten gedaan.

 

Dit is de lezing die hij uitsprak tijdens de Inspiratiedag van het project Ongekend Bijzonder op 24 oktober 2014

 

Lajos Jakos en zijn Hongaarse vluchtelingen

Het leuke van teruggaan in de tijd is dat je erachter komt dat we eigenlijk allemaal wel vluchtelingenbloed door ons lijf hebben stromen. Het kan bijna niet anders of één van uw voorouders is ooit naar Nederland gevlucht. Misschien dat ze uit een bekende vluchtelingengroep komen, zoals de Zuidelijke Nederlanders, die rond 1600 massaal hierheen vluchtten. Of u stamt af van de Hugenoten die in de 17e eeuw vanuit Frankrijk in de Nederlanden arriveerden. Misschien dat uw voorvaderen bij een minder bekende groep vluchtelingen hoorden. De Waldenzers bijvoorbeeld, arme protestanten die in de 17e eeuw vanuit Piemonte in Nederland belandden.

 

De opvang Hongaarse vluchtelingen in Nederland

In de jaren vijftig kwamen de ruim drieduizend vluchtelingen vanuit Hongarije naar Nederland. Aanleiding was de Hongaarse Opstand. Duizenden Hongaren protesteerden in de herfst van 1956 tegen het stalinistische bewind. De Sovjet-Unie maakte met militair geweld een einde aan de opstand. Het gevolg was een grote vluchtelingenstroom. Nederland nam ongeveer 3.400 Hongaarse vluchtelingen op. Deze slachtoffers van de Koude Oorlog mocht men niet aan hun lot overlaten, zo was de gedachte. Maar dominee en koopman staan in Nederland vaak dicht bij elkaar. Ook ditmaal, want bij het selecteren van de vluchtelingen die hier naartoe mochten komen, werd rekening gehouden met hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Nederland stond in die tijd te springen om extra arbeidskrachten.
De meeste Hongaarse vluchtelingen kwamen vanwege politieke motieven naar Nederland. Ze waren anti-communistisch. Ook waren er katholieke en protestantse Hongaren die vanwege hun geloof hun land waren ontvlucht. Over die laatste groep, de protestantse vluchtelingen uit Hongarije, vond ik in het Utrechts Archief een aantal mooie documenten in het archief van de Gereformeerde Kerk. Ik wil u graag iets van die vondsten laten zien.

 

Dominee Lajos Jakos

In 1957 besloot de Gereformeerde Kerk hier in Nederland dat de Hongaarse vluchtelingen geestelijk ondersteund moesten worden. Eén van de predikanten die met deze taak werd belast, was de Hongaarse dominee Lajos Jakos. Jakos had bijna veertig jaar als predikant in Hongarije gewerkt, maar Nederland kende hij ook goed, hij was namelijk met een Nederlandse vrouw getrouwd. Het lag dus voor de hand dat hij met zijn gezin naar Nederland probeerde te komen, toen zijn werk in Hongarije in 1956 te gevaarlijk was geworden. Dat lukte en de Gereformeerde Kerk vroeg of hij de protestantse Hongaren die naar Nederland waren gevlucht bij wilde staan.
In het Utrechts Archief liggen de verslagen waarin Jakos elk jaar verantwoording aflegde van het werk dat hij had verricht. Bij het lezen van die verslagen moet je wel wat door de stichtelijke taal heen prikken waarmee hij zijn teksten doorspekte, maar verder zijn het waardevolle documenten, omdat ze een prachtig beeld geven van hoe het de Hongaarse vluchtelingen in Nederland verging.

 

Jakos reisde door het hele land om zijn landgenoten te helpen en op het rechte pad te houden. Van Groningen tot aan Maastricht, Jakos kwam overal. Een makkelijke opdracht was dat niet altijd. Zo somberde hij eind 1957: “Mijn arbeid is een waar pionierswerk. Het is vooral in Limburg moeilijk te arbeiden onder de in de mijnen werkende Hongaren. Deze jongens van 17 tot 22 jaar hebben in Hongarije een geheel communistische opvoeding gehad. Deze jonge mensen, die alle godsdienstige en zedelijke basis missen, gaan nu, ver van het ouderlijk huis, hun eigen weg en het is niet te verwonderen, dat hun levenswijze dikwijls veel te wensen overlaat.”
Waar de jonge, alleenstaande mannen niet altijd in de pas liepen, had Jakos over de Hongaarse gezinnen niets te klagen. Hij schreef: “Met blijdschap kan ik opmerken, dat zowel in Limburg als in de andere gebieden, de Hongaarse gezinnen zich al heel goed geacclimatiseerd hebben en een normaal en evenwichtig leven leiden, dat ook de jonge mensen, tevreden zijn, geen heimwee hebben, maar met grote lust werken. Ik heb de indruk, dat de Hongaarse vluchtelingen zich aan de toestand hier hebben aangepast.”
In het algemeen ging het de Hongaarse vluchtelingen goed af, concludeerde Jakos. Ze leerden snel Nederlands en leken goed te integreren. Wat is daar een beter voorbeeld van dan een gemengd huwelijk? Al in november 1958 was het zo ver. Tevreden dacht Jakos terug aan de dag waarop hij het eerste huwelijk had ingezegend tussen een Hongaar en een Nederlands meisje. En dat er onder de Hongaarse vluchtelingen mensen zaten die het ver schopten, bleek wel in 1990, toen de voormalige vluchteling Gabor, staatssecretaris werd in het kabinet-Lubbers III.
Maar treurige gevallen – profiteurs – zijn er altijd. Jakos gaf daar een voorbeeld van: “Er is hier een jongeman, die zich, toen hij in Holland kwam, als Luthers heeft opgegeven, want hij had gehoord, dat Holland overwegend protestants is. Toen hij in Helmond terecht kwam, gaf hij te kennen, dat hij zich bij die kerk zou aansluiten, die hem het meeste steun zou geven. Nu is hij Rooms want hij heeft van de Roomse kerk een auto gekregen. Waar hij verder van leeft, weet niemand.”

 

Dat soort gevallen van leeglopers waren uitzonderingen blijkt uit een citaat van Jakos uit 1958: “Met vreugde kan ik constateren, dat men overal over de Hongaren zeer tevreden is wat hun werk en hun betrouwbaarheid betreft.”
Een bedrijfsleider die Hongaren in dienst had, bevestigde dat beeld. Hij was uitermate te spreken over de inzet van de vluchtelingen. Hij profiteerde van het communistische arbeidsethos waar zijn nieuwe werknemers nog niet los van waren gekomen. Wie uit een land kwam van achter het IJzeren Gordijn, was gewend keihard te werken. Het draaide daar altijd om het verhogen van de productiviteit. Hongaren die op deze manier hadden geleefd, wilden door hard te werken ook in het Westen hun bestaansrecht bewijzen.
In het algemeen integreerden de Hongaren snel, al kon het sommigen niet snel genoeg gaan en werd bijvoorbeeld in de jaren vijftig door het Comité Utrecht Vluchtelingenhulp geklaagd dat de vluchtelingen te geïsoleerd leefden. Een collega van Jakos, ook een predikant uit Hongarije, wist wel hoe dat kwam, ik citeer: “Vele Nederlanders spreken met vluchtelingen, maar ze komen niet tot een dieper contact. Het is niet toevallig dat de vluchtelingen zo weinig echte vrienden onder de Nederlanders hebben. Dit komt door het totaal anders-zijn in emoties, gevoelsreacties en een andere opvoeding. Iedere vluchteling moet vroeg of laat een zeker compromis vinden tussen wat hij heeft meegebracht, wat in hem omgaat, wat in hem leeft enerzijds en wat hij aantreft in het nieuwe land, in de nieuwe omgeving, waarin hij leeft en werkt anderzijds. Juist dit worstelen om het compromis te vinden blijft voor de Nederlander een gesloten boek, doordat hij zelf nooit zoiets behoefde mee te maken.”
Terug naar dominee Jakos. In 1976 stopte hij met zijn werk. De reden was niet zijn leeftijd – met zijn 81 jaar had hij al veel eerder mogen stoppen. Nee, hij vond dat hij de handdoek kon gooien omdat, en ik citeer: “het werk onder de verstrooide Hongaren overbodig wordt, nu iedereen al geheel ingeburgerd is en goed Nederlands spreekt – de kinderen spreken al beter Nederlands dan Hongaars.” Met de bijdrage van de Hongaarse vluchtelingen aan de Nederlandse samenleving zat het volgens Jakos wel goed.