Baban is in 1974 geboren in de Koerdische stad Kirkuk, ongeveer 350 kilometer ten noorden van Bagdad. De Iran-Irak oorlog en de onderdrukking van de Koerden maakt hij als kind al bewust mee. Mensen om hem heen zijn dagelijks met verdriet en de dood bezig. Thuis leert hij de Koerdische taal, op school is Arabisch verplicht.
Zijn voorliefde voor literatuur en taal krijgt hij van huis uit mee. Op de middelbare school begint Baban zich op poëzie te richten, hij leest bijvoorbeeld gedichten over de schoonheid van de rivier waar hij altijd in speelde. Baban realiseert zich dat hij dichter wil worden, dus gaat Arabische taal studeren. Na zijn studie worden zijn gedichten in kranten gepubliceerd en sluit hij zich aan bij een schrijversbond in Kirkuk. Hij dicht metaforisch over de slechte situatie in Irak, maar moet, net als andere dichters, propaganda gaan schrijven voor het regime. Baban weigert en vlucht in 1999 uit Irak.
Hij komt in Rozendaal terecht en het voelt alsof hij in een nieuwe wereld is. Het eerste wat hij doet is een Arabisch-Nederlands woordenboek kopen. Na twee jaar krijgt Baban een beurs van het UAF om verder te studeren en na een schakeljaar in Nijmegen begint hij aan de hbo-opleiding culturele- en maatschappelijke vorming. Hij maakt dit niet af, mede omdat hij zich meer op poëzie wil richten. Vanaf 2002 begint hij in het Nederlands te schrijven en in 2006 verschijnt zijn eerste dichtbundel. In 2011 en 2013 volgen er nog twee. Ondertussen is Baban naar Utrecht verhuisd, waar hij sinds 2004 met plezier woont en waar hij lid is van een dichtersgroep. Hier en elders draagt hij zijn gedichten voor en geeft hij poëzieworkshops op scholen. Ook leest hij veel. Daarnaast is hij veldwerker van project Ongekend Bijzonder van Stichting BMP. Sinds 2015 is hij de trotse vader van een dochter.
Het kunstwerk uit het museum
Baban werd aangetrokken tot het zilverwerk. Wat hem aanspreekt is het idee van arbeid en hard werken. Het doet hem aan Irak denken. “Ik zag veel arbeiders in mijn land. In de zomer wachtten mensen in de stad tot iemand hen naar de dienst mee neemt. Ze hadden alleen een stukje brood en wat yoghurt voor de hele dag. Ze werken zo hard en krijgen weinig geld.” Baban vindt het mooi dat arbeiders voor elkaar zorgen, de oude gildes. “Ik ben zelf geen arbeider, maar dichter. Ik zit ook bij een gilde en werk ook keihard voor weinig geld.”