De eerste Joegoslavische vluchtelingen kwamen in de jaren zestig naar Nederland, anticommunistische Joegoslaven die hun door communist Tito geleide land hadden weten uit te komen. Nederland zou enkele tientallen van deze Joegoslaven opnemen. Hoewel Tito een dictator was, was hij ook een bindende kracht binnen het etnisch verdeelde land. Nadat hij in 1980 overleed, groeide in het daaropvolgende decennium de nationalistische gevoelens in de verschillende deelrepublieken van Joegoslavië. Gevoelens die handig bespeeld werden door populistische nieuwe leiders als Slobodan Milošević’, die in 1987 partijleider van de deelrepubliek Servië werd. De andere deelrepublieken voelden zich steeds meer overheerst door Servië en etnische scheidslijnen werden steeds meer benadrukt. In 1991 verklaarden Slovenië en Kroatië zich onafhankelijk, waarmee een einde kwam aan de federale republiek. Zonder bloedvergieten ging dat niet: nietsontziende burgeroorlogen en genocide tussen 1992 en 1999 waren het gevolg. Uit angst voor etnische zuiveringen sloegen vooral in Kroatië, Kosovo en Bosnië-Herzegovina honderdduizenden mensen op de vlucht. Zo’n 70.000 inwoners van voormalig Joegoslavië vluchtten naar Nederland. De in Nederland verblijvende gastarbeiders konden door de oorlog niet terug naar hun land van herkomst en zagen zichzelf veelal ook als vluchtelingen.